Als we in de speelkamer komen zijn de ouders al aanwezig. Ik zoek een plekje wat achteraf, zodat ouders genoeg ruimte hebben om met hun kinderen te kunnen spelen. Maurits pakt gelijk wat speelgoed uit de kast en gaat op de grond zitten spelen. Vader komt er bij zitten en samen spelen ze wat. De jongste moet even wennen en blijft bij mij in de buurt.
Na twintig minuten geeft Maurits aan dat hij zo moe is en zich niet lekker voelt. Vader gaat op een stoel zitten en pakt hem op schoot. Binnen een minuut zegt Maurits: “ik wil bij mama zitten”. “Dat is prima jongen”, zegt vader. Maurits klimt van vaders schoot en loopt naar mij. Nee, hij bedoelde net niet dat hij bij zijn biologische moeder wilde gaan zitten. Hij wil bij mij, zijn pleegmoeder, zitten. Zo nestelt hij zich tegen me aan.
Ook de jongste blijft niet langer op de grond. Ook die klimt op mijn schoot.
Daar zit ik dan. Mijn schoot is bijna te klein. Mijn handen zijn gevuld met twee kinderen. Maar tegenover mij staan twee ouders. Deze ouders staan met lege handen. Wat moet dit voor deze ouders pijnlijk zijn. Hún kinderen zoeken troost bij mij. Voor deze ouders ben ik een totaal vreemde, maar ik zit wel met hún kinderen. En zij als ouders kunnen toekijken. Wat een strijd en pijn voel ik van binnen. Ik voel me zo bezwaard tegenover deze ouders. Maar tegelijkertijd voel ik me zo ontzettend rijk dat ik er voor deze kinderen mag zijn.
We trekken onze jassen aan en vol gedachten gaan we naar huis. Een bezoek verloopt altijd weer anders dan gedacht. Een kind doet wat zijn hart hem op dat moment ingeeft. Wat is pleegzorg toch dubbel: we hebben zo’n mooie taak gekregen, maar we voelen ook de nood van deze ouders. Onze handen zijn gevuld, maar andere ouder-handen zijn leeg. Wat rijk dat we alles in Gods handen mogen leggen!
Een pleegmoeder