Wie de eerste zeven verzen van Lukas 2 op zich laat inwerken, kan zich eenvoudig realiseren hoe verrassend Gods genade is. Want wié we ook op het oog hadden voor een hoofdrol in één van de grootste momenten uit de heilsgeschiedenis; toch niét de Romeinse keizer en een Syrische stadhouder?! Vanuit Joods perspectief is dat vernederend – misschien zelfs een aanleiding om niét te geloven dat het hier echt om de Messias gaat. En dan de Joodse namen. Jozef – zonder achternaam. Maria – nog maar een meisje. Galilea – halve heidenen! Nazareth – kan daar iets goeds uit voortkomen?
Gods beloften worden heerlijk vervuld, maar zó volslagen anders dan door de meesten verwacht dat er vrijwel geen oog voor was. In de herberg geen plaats meer; zie het schilderij. Jozef en Maria als kleine, ogenschijnlijk betekenisloze mensjes in de drukte. De Zone Gods – Wiens Naam is Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst – onzichtbaar gehuld in de buik van de maagd, van wie bijna niemand nog gelooft dat ze maagd is. Geen farizeeër of Schriftgeleerde te zien. Geen priester of koning aanwezig. Sanhedrin noch wereldlijke macht vertegenwoordigd.
Waar en hoe verwachten wij Gods werk te vinden? Hebben we geleerd van dat volslagen verrassende in de vervulling van Gods beloften met Kerst? Als we op huisbezoek speuren naar de vrucht, of sprekend met kinderen en jongeren over de zondagse preek, wat kleurt dan onze bril? Wellicht weten we precies hoe Gods genade werkt. Zoals wij het beleefd hebben, toch? Of zoals Gods volk het altijd leert. Zonder aan de kernen daarvan te tornen, maar toch: is die bril van ons wel scherp? Scherper dan die van het godsvolk in de volheid van de tijd?
Begin 2020 zit in de Haagse prostitutiestraat een Latijns-Amerikaanse prostituee op een bed met een mannelijke cliënt, zoals het zo netjes heet. Nadat zij hem haar seksuele diensten heeft verleend, laat hij zich achterovervallen en barst uit in gehuil. Als ze hem vraagt wat er aan de hand is, zegt hij dat dit zijn laatste pleziertje was. Hij zal er nu een einde aan gaan maken. Zij grijpt daarop haar Bijbel, gekregen van stichting De Haven. Ze leest psalm 91 en gaat daar, in het peeskamertje, voor in gebed.
Een maand later klinkt haar deurbel. De man – levend en wel – staat voor haar, niet voor seks, maar met een bos bloemen. Zij heeft met die Bijbellezing en dat gebed zijn leven gered. Dit waargebeurde verhaal (!) doet veel met me. Zou dát Kerst vandaag kunnen zijn? Gods licht op een verrassende plek in de duisternis? Zal een prostituee, die pas later, mede door de coronacrisis, tot uitstappen kwam, mij als keurig kerklid voorgaan in het Koninkrijk Gods? Deed zij niet daar, dat ene moment, met als het ware die beker koud water, de wil van de Heere?
God de Zoon werd mens om hoeren en tollenaren op te zoeken en tot bekering te leiden. Zijn genade viel zoveel vrijer, zo anders dan de geestelijke gezagsdragers voorafgaand aan en tijdens Zijn omwandeling hadden gedacht. Het brengt me tot de vraag: leid ik mijn leven, doe ik mijn ambtelijke werk, in de Geest van Christus? Laat ik mezelf dan maar wachten voor (voor)oordelen. Koren en onkruid kunnen sterk op elkaar lijken. Hij kent degenen die de Zijnen zijn. In Mattheüs 25 spreekt Hij over ze. En over degenen die geen genade kenden en Zijn wil niet deden. Een gedeelte voor verrassend en ontnuchterend zelfonderzoek – juist voor ambtsdragers.
Peter van Olst