Het boekje gaat er immers over hoe onze gemiddelde levensverwachting langzaam maar zeker omhoog is gekropen, terwijl we gemiddeld ook langer een bepaalde mate van lichamelijke en geestelijke gezondheid blijven genieten.
Achterin het boek beschrijft mevrouw Deeg dit fenomeen aan de hand van haar eigen situatie. “In 1950, het jaar waarin ik werd geboren, was de levensverwachting voor een vrouw 73 jaar. Ik zou dus naar schatting 73 jaar worden. Die interpretatie klopt echter niet, want zij veronderstelt dat de sterftekansen uit 1950 nog 73 jaar hetzelfde zouden blijven. In werkelijkheid is er een daling in de sterftecijfers aan de gang, waardoor vrouwen uit 1950 gemiddeld ouder dan 73 zullen worden. Hoeveel ouder is natuurlijk niet bekend. Maar het feit dat ik intussen de leeftijd van 65 heb bereikt, geeft al wat meer aanwijzingen. Van de vrouwen uit mijn geboortejaar heeft overigens één op de acht deze leeftijd niet mogen bereiken. Ik kan nu afgaan op de gemiddelde resterende levensverwachting in 2015, het jaar waarin ik 65 werd. Die was ruim 21 jaar. Dus ik zal naar verwachting niet 73, maar 86 jaar worden! In de loop van mijn leven heb ik dus 13 jaar ‘gewonnen’.
In onze samenleving – en dat geldt zeker ook voor kerkelijke gemeenten – komen we dus relatief steeds meer ouderen tegen (vergrijzing, noemen we dat). Deze ouderen werken gemiddeld iets langer door dan voorheen, maar ook als ze zijn teruggetreden uit het arbeidsproces zijn ze gemiddeld gezonder en energieker dan voorheen. Wat dat betreft genieten we dus behoorlijk van de gewonnen jaren.
In het boek komt echter ook de schaduwzijde aan bod. Een citaat van schrijfster Renate Dorrestein vat deze pakkend samen: “We maken onszelf graag wijs dat we stukken langer jong blijven dan de generaties vóór ons. Toch komt ‘langer leven’ juist neer op het tegendeel van wat we zo gretig willen geloven: we zullen vooral heel lang oud zijn”. Ondanks alle medische vooruitgang komt de ouderdom ook in het huidige tijdsgewricht met gebreken. Nauwkeurig wordt dat in “Gewonnen jaren” in kaart gebracht, zowel lichamelijk als ook cognitief, sociaal en emotioneel.
Zeker in een samenleving waarin jong-zijn meer dan ooit de maat van alle dingen is – zie de betogen die de Belgische psychiater Dirk de Wachter hierover houdt – hebben ouderen het lastig. Zij zien zich hoe dan ook geconfronteerd met onomkeerbare achteruitgang of – zoals Deeg het beschrijft – functieverlies. De inzet van Deeg is dit zo goed mogelijk tegen te gaan en plezier te houden in het leven. Waar zij bij haar goedbedoelde pleidooi echter niet aan ontsnapt, is dat dit plezier toch een voortdurende verliesrekening blijkt te hebben.
Het ouderenpastoraat ziet zich daarom ook in onze gemeenten geconfronteerd met meer werk dan ooit tevoren. In dat werk mogen de “gewonnen jaren” gebracht worden op de plek waar ze horen, namelijk aan de voeten van Hem Die Leven is en Leven geeft. Het is immers Zijn genade wanneer zondaren hun dagen verlengd zien op de aarde. Maar zónder het (er)kennen van Hem op alle terreinen van het leven, blijft het leeg. Dan zijn de gewonnen jaren “kwade dagen en (…) jaren (…) van dewelke gij zeggen zult: ik heb geen lust in dezelve” (Pred. 12:1).
Zonder dát beleven we het drama (!) van de gewonnen jaren. We winnen weliswaar, maar het zijn jaren zonder perspectief. We worden ouder, maar dat is dan ook alles waaraan we ons vast kunnen klampen. In de jaren vijftig was de levensverwachting op aarde veel minder, maar zei de oma van Dorly Deeg toen ze ook al ouder werd gedacht: “Ik beschouw deze jaren als extra’s die mij door de lieve God zijn gegeven”. Deze oma geloofde zeer waarschijnlijk in meer dan het hier en nu.
Wat heeft onze tijd, waarin dat geloof sterk op z’n retour is, een behoefte aan ouderen die hun gewonnen jaren op de aarde, in al hun beperktheid en bij alle functieverlies, mogen besteden als de apostel Paulus. Aan de gemeente van Filippi schreef hij: “Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste; maar in het vlees te blijven is nodiger om uwentwil”. Ouderen dus, die jaren winnen om dienstbaar te zijn als een zoutend zout en een lichtend licht voor nieuwe generaties. Ouderen die weten wat echt leven is.
Peter van Olst