Het ging over een jonge herder, die niet de Hebreeuwse gebeden op kon zeggen. Het enige wat hij iedere dag zei, was: “Heere van de wereld, U weet het, als U vee had en U gaf het aan mij te hoeden, van alle andere mensen zou ik loon vragen voor het hoeden van hun vee, maar voor U zou ik het voor niets doen, omdat ik U liefheb.”
Op een dag kwam er een godgeleerde voorbij. Hij hoorde de herder bidden. “Dwaas, zo moet je niet bidden,” zei hij.
“Maar hoe dan?”, vroeg de herder. De godgeleerde leerde hem de zegenspreuken in de goede volgorde en zei: “Zo, nu weet je wat je moet zeggen en kun je voortaan op de juiste manier bidden.”
De godgeleerde vertrok, maar de herder vergat alles wat hij geleerd had. Het gebed dat hij altijd bad, durfde hij niet meer te bidden. Dat mocht immers niet meer. Uiteindelijk bad hij helemaal niet meer.
Op een nacht kreeg de godgeleerde een droom. Een stem zei: “Als jij die herdersjongeren niet vertelt dat hij weer mag bidden zoals voorheen, zal een ongeluk jou treffen. Je hebt Mij beroofd van een van mijn dierbaarste zonen.”
De volgende morgen ging de geleerde naar de herdersjongen. Hij vroeg: “Wat bid je?”
“Ik bid helemaal niet meer”, antwoordde de herder. “Ik kon niet onthouden wat u mij geleerd hebt, en u hebt mij verboden om mijn gebed te bidden.”
Toen vertelde de geleerde zijn droom. “Het was niet goed wat ik tegen je zei. Bid maar weer zoals je vroeger deed.”
Luister naar onze jongeren, ook al klinkt het in onze oren krom of anders. Luister naar wát ze zeggen, niet hóe ze het zeggen. Stel open en eerlijk vragen. En ja… dan mag je zoeken of je herkenning vindt in Schrift en belijdenis. Dan heb je een goede meetlat in handen.
Jaco Pons